De bevolking van het Ginneken sloeg met angst in het hart op de vlucht voor de dreigende oorlog.



In 1914, na het uitbreken van wat pas later de Eerste Wereldoorlog zou worden genoemd, vluchtten duizenden Belgen over onze landsgrenzen. Het Ginneken, nabij de Belgische grens, heeft er toen vele duizenden zien komen. Het was ellende en verdriet, burgers en instanties deden toen wat ze konden doen. Die Belgische vluchtelingen vertelden hun emotionele verhalen. Onder andere over het wrede optreden van de Duitsers. Die verhalen gingen lange tijd van mond tot mond.

Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat de verhalen van toen een rol hebben gespeeld bij de vlucht van onder andere de Ginnekense bevolking bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op 10 mei 1940 in omgekeerde richting. Men moest de vijand zien voor te blijven, want wat die ging aanrichten moest meer dan verschrikkelijk zijn. ‘De vlucht’ werd een drama van ongekende omvang, mede door een vrijwel stuurloos geraakte plaatselijke overheid.

Na veel geruchten sloeg de bevolking angstig en volgzaam op de vlucht…

Franse troepen die Breda kwamen verdedigen, werden juichend ingehaald. Zij zouden achteraf bezien de oorzaak worden van een redeloze vlucht met grote ontberingen en vaak diepe ellende. Ginneken en Breda, zo ging het gerucht, zouden hetzelfde lot ondergaan als Diksmuide in de Eerste Wereldoorlog. Diksmuide in de provincie West-Vlaanderen dat bij de slag aan de IJzer van 18 tot 30 oktober 1914 geheel werd verwoest. De inwoners werden gemaand hun biezen te pakken door onder meer personeel van de luchtbeschermingsdienst. Auto’s mochten niet worden meegenomen. Behoudens diegenen die zich een beeld hadden kunnen vormen van de werkelijke toestand, toog de bevolking volgzaam op pad. Breda zou hardnekkig verdedigd worden en dat bleek achteraf niet meer dan een slag in de lucht.

Maar de rondcirkelende vliegtuigen van de Duitse luchtarmada waren beangstigend genoeg. De bommen die hier en daar vielen en het uit de lucht beschieten van Franse en Nederlandse vliegtuigen, maakten het moeilijk om de zaken nuchter te blijven bekijken. Er was sprake van een paniektoestand. Grote groepen vluchtelingen verplaatsten zich over de wegen naar Princenhage, Zundert, Wernhout en verder naar Antwerpen. De Ginnekenaren volgden in meerderheid de weg naar Minderhout, Hoogstraten, Rijckevorsel en verder naar Antwerpen. De problemen waren talrijk en werden steeds groter. Het zondagse pak en de goede schoenen, je neemt tenslotte het beste met je mee, gingen knellen en de onhandige koffers werden steeds maar zwaarder. Kinderwagens en handkarren bezweken onder de meegenomen last.

Duitse vliegtuigen zaaiden niet alleen paniek, maar ook dood en ellende…

‘s Avonds doodmoe begon de zoektocht naar onderdak die soms mislukte. De vlucht werkte als een epidemie en de mensen woonachtig in de dorpen in de Kempen, sloten zich bij de strook vluchtelingen aan. Op het eind van de dag arriveerden vele duizenden in een reeds propvol Antwerpen. Nederlands geld werd niet meer geaccepteerd, men ging leven van de bedeling. De hulp van velen tijdens de verdere barre tocht naar het Zuiden bleek vaak hartverwarmend. Maar de oorlog bleef hen achtervolgen. Duitse vliegtuigen zaaiden niet alleen paniek, maar ook dood en ellende. De vluchtelingen passeerden de Franse grens niet zonder problemen en groepen kwamen terecht in Rouen, een havenplaats aan de Seine. Op een in de haven liggend Nederlands schip kregen Nederlanders een gastvrij onderdak.

Het Ginneken en Breda waren door veel vluchtelingen in gedachten al helemaal afgeschreven. Er moest één rokende puinhoop van zijn overgebleven. Ook Tilburg en Eindhoven waren volgens de geruchten van de aardbodem weggevaagd. Geruchten gaan nu eenmaal altijd een eigen leven leiden. Het paste helemaal in de fantasie dat men met dat schip misschien naar Engeland zou kunnen varen. Het was zaak een visum te bemachtigen, maar dat bleek ijdele hoop. Het schip kreeg geen toestemming de lading te lossen en bovendien mocht het niet uitvaren. Nabij de riviermonding waren zeemijnen ontdekt. En dan weten vluchtelingen een plaats te bemachtigen in een trein met de bestemming Nantes.

Gebruinde blonde kerels, goed in het pak, waar geen dreiging van uitging…

De opvang bij een tussenstop was door Fransen keurig geregeld. Daar was de oorlog nog niet doorgedrongen. In de stad Nantes was de stroom vluchtelingen tot grote omvang uitgegroeid. Velen probeerden er een baan te krijgen, een aantal van hen lukte dat. Frankrijk zou nooit vallen en vluchtelingen waren nu eenmaal goedkope werkkrachten, was de plaatselijke mening die meespeelde. Families werden herenigd, want overal op de muren van de Nederlandse consulaten hadden vluchtelingen berichten over verdere plannen aangebracht. En toen kwam het moment dat de chauvinistische Fransen een van de zwartste dagen in hun geschiedenis beleefden. Het grote onoverwinnelijk geachte geliefde vaderland had de strijd tegen de Duitsers moeten opgeven.

Kort daarna zien onze vluchtelingen de gedisciplineerde Duitse troepen met een nog niet eerder aanschouwd assortiment moderne uitrusting Nantes binnenmarcheren. Het waren gebruinde blonde kerels, goed in het pak. Van die Duitse militairen ging voor de burgers geen enkele bedreiging uit. Dat was ook het moment dat vluchtelingen zich gingen afvragen of dat ook de situatie thuis zou kunnen zijn. Misschien was Ginneken en Breda niet verwoest en stonden Tilburg en Eindhoven ook nog overeind. Na enige tijd werden ze door tussenkomst van de Nederlandse consul met bussen vanuit Breda opgehaald. Onderweg viel men van de ene verbazing in de andere en eenmaal thuisgekomen konden ze diep ontroerd in een nagenoeg ongeschonden Breda en Ginneken hun huisdeuren ontsluiten.

In de marges aantekeningen: 'onjuist', 'onlogisch', 'onzin', 'fout', 'niet juist'…

Over “De Vlucht” is veel geschreven vanuit een lokale of regionale interessesfeer. Een van die boeken is “De Vlucht Uit Brabant” van de Ginnekense schrijver/dichter Henri t’ Sas. Een herziene en aangevulde uitgave door zijn zoon Guido t’ Sas van het boek met de oorspronkelijke titel “Oorlogsstorm over Brabant” beschrijft op kundige en indringende wijze de lotgevallen van een twintigtal Ginnekenaren tijdens hun vlucht door Vlaanderen in de meidagen van 1940. In de uitgave van het Ginnekense ‘Generaal Maczek Museum’ staan in de marges diverse aantekeningen als: 'onjuist', 'onlogisch', 'onzin', 'fout', 'niet juist', aangevuld met verdere aantekeningen die zijn aangebracht door een onbekende criticus. Herinneringen zijn niet altijd betrouwbaar en geruchten gaan een eigen leven leiden, ook veel later in de herinneringen.

De toenmalige wethouder en latere burgemeester van Gilze-Rijen, Mr. Eugène van Mierlo, herinnerde zich stellig de uitlating van de Franse generaal Durand: “Nous ferons de Breda une deuxième Dixmude de 1918” (“We zullen van Breda een tweede Diksmuide maken”). Het kan ook grootspraak van de generaal zijn geweest, ironie, wrange humor misschien. De generaal zelf kon het beste weten dat hij met de troepen waarover hij kon beschikken, niet zo bar veel kon uitrichten. Uit de krijgsgeschiedenis blijkt dat hij het de Duitsers niet bijzonder moeilijk heeft gemaakt. Over Duitse verliezen is, zoals elders, nauwelijks iets bekend. De gesneuvelde Duitsers werden onmiddellijk naar het achtergebied afgevoerd.

Kleine huisdieren: honden, katten en kippen moesten worden afgemaakt…

De kreet van de Franse generaal Durand had bij ons een zo genoemde: “Bekendmakingen en Aanwijzingen door de bestuurderen van Breda” tot gevolg. Slechtlopenden (niet zieken of personen die bedlegerig zijn) dienden zich te melden bij het R.K.-Gasthuis aan de Haagdijk om in de omgeving van Breda te worden ondergebracht. “Diegenen voor wie het moeilijk valt hiertoe te besluiten, mogen bedenken dat zij, te Breda blijvend, een blok aan het been zullen zijn voor het geval een algehele ontruiming der stad zal moeten plaatsvinden”. Er kwam een aanvulling dat ook de zieken om 12.00 uur op de Eerste Pinksterdag voor vertrek gereed dienden te zijn. In punt 12 van de aanwijzingen staat nog dat: “kleine huisdieren als honden, katten, kippen en kanaries" moeten worden afgemaakt en begraven.

Mochten de dierenbezitters dat zelf niet kunnen, dan konden de dieren worden afgeleverd bij het openbaar slachthuis. Onvoorstelbare besluiten, die overigens al geen zin meer hadden. De vluchtelingenstroom was al op gang gekomen en er was geen houden meer aan. Zelf stond ik vanaf het ochtendgloren tot laat in de avond van die gedenkwaardige 10e mei 1940 vlak bij de grens niet ver van Aken voor ons huis lange tijd sprakeloos te kijken naar hetgeen zich op straat afspeelde. Haast eindeloze colonnes Duitse militairen en materieel, honderden paarden, onbekende voertuigen en dat alles gedisciplineerd en in voorbeeldige orde trok voorbij. Er ontstond een diepe minachting voor de Führer en zijn trawanten, niet voor de troepen die voorbijgingen.

Duitse vliegtuigen bestookten vluchtelingen in de omgeving van Breda…

Die burgers en buitenlui in uniform waren ook liever thuis gebleven, daar was geen twijfel over mogelijk. Wij hadden bange vermoedens over de onmogelijkheid voor onze eigen militairen om dit geweld het hoofd te bieden, laat staan te keren. Daags erna berichtte de nieuwslezer, de bekende “man met de stem”, dat Duitse vliegtuigen vluchtelingen hadden beschoten in de omgeving van Breda. Er werd druk over gesproken. Vluchtelingen, hoe kon dat nou, waarom en waar zouden die vluchtelingen naar toe moeten? Het leek bar onverstandig en waarom hadden de autoriteiten dat niet verhinderd? Er werd verder geen aandacht aan besteed, in de jaren van de bezetting niet en ook niet in de jaren na de bevrijding. “De Vlucht” was een exclusief Bredase zaak en de dorpen in de omgeving, waaronder het Ginneken - Ton van der Wildt †.