‘Rampzalig om op dergelijke wijze geannexeerd te worden’, luidde de noodkreet in een brief in 1923.



1. Het gemeentewapen van Princenhage tot het dorp gelijk met het Ginneken op 1 januari 1942 door Breda werd geannexeerd.
In het voorjaar van 1990 heb ik bijna twee maanden lang vrijwel hele dagen de dag doorgebracht in het archief van de provincie in ’s Hertogenbosch. Ik bestudeerde de stukken over de pogingen van Breda om de gemeente Ginneken en Bavel te annexeren om daar later een boek over te schrijven. Het werd door Stichting Annex-50 uitgegeven ter gelegenheid van het in 1992 vijftig jaar geannexeerd zijn van het Ginneken door Breda. Van het inmiddels uitverkochte boek zijn 2400 exemplaren gedrukt.

Voor de Ginnekense jeugd heeft het toenmalige hoofd van de Laurentius basisschool Jac Ros een jeugdversie geschreven. In het boek staat ook de sage van de Duivelsbrug. Het boek is in 1992 om dezelfde reden aan de leerlingen van de hoogste groepen cadeau gedaan. Zo heeft Annex-50 een rol gespeeld in de ook ‘Ginnekense opvoeding’ van de plaatselijke jeugd. In het archief van de provincie zaten veel brieven van burgers die hun afschuw hadden opgeschreven over de ‘landhonger’ van Breda en hun pogingen het Ginneken daar aan op te offeren.

In het archief kwam ik een brief tegen die begon met “Geheel vertrouwelijk”…

Tussen al deze brieven trof ik er ook een van de toenmalige pastoor van Princenhage, A. Bouwman. De mededeling boven de brief “Geheel vertrouwelijk” deed mij nadenken of ik de brief die was gericht aan de Commissaris van de Koningin van Noord-Brabant, wel kon lezen en in mijn boek afdrukken. Maar na ampele overweging ging ik er van uit dat de brief al lang 'geschiedenis' was geworden en dat zij vierenzestig jaar later een duidelijk beeld kon geven van ook de grote noden die een annexatie in die tijd met zich meebracht. In het Ginneken waren de diverse annexatiepogingen van Breda jaren lang hèt onderwerp van gesprek en voer voor journalisten. Hieronder geef ik de volledige tekst van de brief van pastoor A. Bouwman uit Princenhage weer.

In die tijd gebruikelijk begon de brief met: “Excellentie en Hoogwelgeboren Heer”. Verder schreef pastoor Bouwman: “De zoo bizonder aangename herinnering, die ik bewaar aan de audiëntie, die ik eenigen tijd geleden bij Uwe Excellentie mocht hebben, is de reden, dat ik nog eens een brief durf schrijven. Ik hoop, dat Uwe Excellentie mijne vrijpostigheid van dit te doen, zal willen vergeven. Geen ‘timor reverentiales’ heeft mij weerhouden, omdat Uwe Excellentie, naar mijne innigste overtuiging, steeds geweest is en is: een Vader van dit Land, een echte, goede, bezorgde Vader, en, wat nog meer zegt, een geloovig Katholiek Bestuurder. Als men zegt: Vader, dan denkt men aan goedheid, dan verdwijnt alle vrees, om openhartig iets te zeggen. Wanneer men zegt: geloovig Katholiek, dan is geen priester meer verlegen, om te naderen”.

‘Men hoort hier in den Biechtstoel geen kwaad, in het algemeen gesproken…’

“Vooraf verklaar ik nadrukkelijk, dat ik steeds, overeenkomstig Uwe wijzen raad, en ook reeds van te voren, mij onthouden heb van iedere deelneming aan politiek, en met deze kwestie mij nooit in het minste heb bemoeid, dat ik er nooit over gesproken heb, noch in het openbaar, noch tegen invloedrijke personen, welke dan ook. Eveneens verklaar ik, dat niemand er iets van weet, of weten zal, dat ik dezen brief geschreven heb: geen burgemeester, geen raadslieden, ook geen geestelijken, in één woord niemand. Maar ik schrijf dit, elke menselijke overweging ter zijde stellend en uitdrukkelijk uitsluitend, en alleen God voor oogen hebbend, omdat ik mij in geweten verplicht acht, dit aan Uwe Excellentie te zeggen, en niet gerust zou zijn, als ik 't niet deed.
Want eenmaal zal God mij vragen, of ik al deed, wat ik kon om deze goede en gelukkige parochie zoo goed en onschuldig te bewaren, als ik ze ontvangen had.”

“Ik wil Uwe Excellentie thans iets vertrouwelijks mededelen, iets dat nooit voor eenige verdere bekendheid, maar alleen en uitsluitend voor Uwe Excellentie bestemd is. Ik noem dit eene onschuldige en gelukkige parochie: want inderdaad het zijn toch zulke onschuldige en gelukkige menschen. Men hoort hier in den Biechtstoel geen kwaad, in het algemeen gesproken. Dit zeg ik niet alleen: ditzelfde zeggen ook de Eerw. Paters Redemptoristen, die hier wel eens biecht hooren: 'Men hoort er geen kwaad'. O gelukkige plaats! Het is, alsof voor een heele categorie van personen de erfzonde niet bestaat. Gelukkig land! Want welk grooter geluk is er denkbaar, dan de onschuld? Ik noem zoo iets een oase, een heerlijk, verrukkelijk land! Die landbouwers en hoveniers zijn arbeidzaam en matig en spaarzaam.”

‘Wat een zedenbederf, onwettige samenwoningen, ontijdige verkeeringen…’

Kom daarentegen in de buitenwijken van de stad! Ik wil natuurlijk niet generaliseeren. Ik geef volmondig toe, dat er ook hier slechte, ook in de stad zeer vele heel brave en heilige menschen wonen. Maar neem ze in doorsnee: die buitenwijken van de stad: ik kom er dagelijks mee in aanraking, omdat ze aan mijne parochie grenzen: Wat een afschuwelijke toestanden: wat een ongeloof: heele buurten, die naar geen Kerk of kluis meer gaan. Wat een zedenbederf: onwettige samenwoningen, ontijdige verkeeringen en alle ellendige gevolgen, ook vooral vruchtafdrijvingen enz.: volop, volop. Wat een ontevredenheid met de bestaande orde, 'n socialistische, communistische gezindheid tegen de Regeering en de Koningin. Hooge daggelden zijn er verdiend, een rijkdom in vergelijking van het karige loon van den tevreden landbouwarbeider of kleinen hovenier, maar het helpt er niet aan.”

“Altijd is alles op, verteerd aan snoepen, en drank en last but not least aan de rampzalige bioscopen, en aan de modes. De goeden niet te na gesproken: er zijn heele buurten in die wijken, die, men kan het gerust zeggen: diep ongelukkig zijn naar tijd en eeuwigheid. En dan die groote fabrieken aan de stadsranden staan daar als een soort van bedreiging, die het er op aan schijnt te leggen om de arbeidzame, spaarzame, onschuldige, gelukkige bevolking van Princenhage, die nog voor een groot gedeelte een vrije, onafhankelijke boeren- en hoveniersstand zijn, te gaan maken tot een volk van slaven, van grootendeels fabrieksarbeiders, die voor een goed deel diep ongelukkig zijn naar ziel en lichaam. En dat omvormingsproces, dat ik vrees voor deze parochie zooals niets anders, wordt door niets zozeer bevorderd als door annexaties."

‘Zulk een rampzalig lot om op dergelijke wijze geannexeerd te worden…’

“Dat zeggen en bezweren ons de priesters van andere plattelandsparochies, die ook het rampzalig lot ondergaan hebben van op dergelijke wijze geannexeerd te worden. Moge de goede God het verstand van Uwe Excellentie verlichten, en daarvoor bid ik veel, opdat Uwe Excellentie, die in dezen eene geheel éénige macht en een invloed heeft zoals niemand anders, eene wijze beslissing moge nemen, welke ik intusschen in elk geval en hoedanig die dan ook zal zijn, eerbiedig zal aanvaarden, als genomen door dengene, die ons met het gezag, dat van God komt, bestuurt. Na uitdrukking gegeven te hebben aan mijne gevoelens van het hoogste respect en van verschuldigden eerbied, verblijf ik, Excellentie van Uwe Excellentie de onderdanige dienaar in J. Chr . w.g. A. Bouman pastoor van Princenhage”.

Hoe dan ook, de annexatiepoging van Breda om in 1923 Ginneken en Princenhage te annexeren mislukte. Maar uitstel betekende nog geen afstel. Breda was al weer bezig met het opzetten van nieuwe plannen. Dat in 1927 tot een eerste succes zou leiden. Toen werden delen van Teteringen (tussen de Wilhelminabrug en het Oranjeplein), Princenhage (het gebied ten westen van Breda waar fabriek de Etna stond) en het Ginneken (de Zandberg) bij het Bredase grondgebied ingelijfd. Breda maakte zich vervolgens op voor de grote slag die op 1 januari 1942 zou resulteren in het annexeren van de dorpen Ginneken en Princenhage. Van pastoor Bouman uit Princenhage ben ik verder geen brieven meer tegengekomen in het archief van de provincie. Het boek: “Ginneken, de annexatie van het dorp in woord en beeld”, is nog wel aanwezig in de gemeentelijke bibliotheek.

2. Pastoor Bouman van Princenhage (r) komt tijdens een receptie een van zijn parochianen feliciteren.
3. Hoe geliefd pastoor Bouman bij zijn parochianen was, beek bij zijn zilveren priesterfeest. Het hoofdaltaar is veranderd in een zee van bloemen.