Anton van Duinkerken had veel op met heeroom, de rector van het Ginnekense Laurensziekenhuis.



1. Het klein-seminarie in Ginneken had in het begin van de vorige eeuw rond de tweehonderdvijftig studenten. Het gebouw werd in de Tweede Wereldoorlog volledig verwoest en na de oorlog herbouwd.
Het moet een heuglijk moment geweest zijn, toen twee priesters op een warme augustusdag in 1913 grootmoeder Asselbergs kwamen feliciteren met de promotie van een van haar zoons tot rector van het Laurensziekenhuis te Ginneken. De beschrijving van deze gebeurtenis is van de hand van een kleinzoon die op dat ogenblik bij haar logeerde, Willem Asselbergs, die later in de Nederlandse letterkunde furore zou maken onder het pseudoniem Anton van Duinkerken.

Twee leden van de familie Asselbergs hebben Ginneken op aparte wijze verrijkt. Van Duinkerken, het neefje, door zijn beschrijving van het seminarie in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog, zijn oom Dorus door de vele anekdotes, die rond zijn persoon de ronde doen. Zowel het ziekenhuis als het seminarie bestaan niet meer. Het is wel aardig om even terug te stappen in de tijd dat Ginneken nog een dorp was en het leven nog voor een groot gedeelte werd bepaald door de katholieke kerk in al haar verschijningsvormen.

De rector zal zich meer thuis gevoeld hebben in het Laurens dan in Ypelaar…

Het Laurensziekenhuis, dat nog niet zolang geleden op de kapel na is gesloopt, was op dat moment, 1913, nog in aanbouw. De nieuwe rector kreeg zijn kamers op de voormalige linkervleugel van de voorbouw met een aparte ingang voor het rectoraat. De gulheid en gastvrijheid van Asselbergs leeft nog voort in de herinneringen van degenen die hem hebben gekend. Vanaf zijn priesterwijding in 1897 was heeroom Dorus, zoals Van Duinkerken hem noemt, ook leraar op het klein-seminarie Ypelaer, eveneens op het grondgebied van de voormalige gemeente Ginneken en Bavel. Zonder twijfel moet de nieuwbakken rector zich meer op zijn plaats hebben gevoeld als hoeder van de zielzorg van de zieken dan als leraar.

Zijn neefje vertaalde de lotsverandering in het leven van zijn oom naar zichzelf. Hij maakte voor zichzelf uit dat zijn toekomst zich in de zielzorg zou afspelen. Weinig kon hij toen vermoeden dat hij heel andere wegen te gaan had. De eerste rector van het Laurens ziekenhuis moet het schoolvoorbeeld van de verstrooide professor zijn geweest. Van de anekdotes die door Van Duinkerken zijn opgetekend, verdient één het om hier vermeld te worden. Piet, een broer van Van Duinkerken, moest vanwege de gevolgen van een verkeersongeval het bed houden in het ziekenhuis in Breda. Trouw kwam heeroom om kwart voor vijf op bezoek. Nadat de patiënt uit het ziekenhuis was ontslagen, toog hij dus direct voor een tegenbezoek naar het Ginneken.

“Nu je kopje uitdrinken jongen, want ik moet naar Piet!”, zei heeroom…

Neef kwam om vier uur aan en zijn oom was zeer verheugd zijn familielid weer gezond voor zich te zien. Ze dronken thee, maar rond half vijf werd oom wat onrustig en zei: “Nu je kopje uitdrinken jongen, want ik moet naar Piet!” Een ander gerucht dat de ronde deed was dat hij tijdens een wiskundeles zijn bonnet van zijn hoofd nam om er een cirkel mee te tekenen, waarbij de passer die hij niet kon vinden onder zijn arm uitviel. Van 1915 tot 1920 was Anton van Duinkerken leerling van het klein-seminarie. Het voormalige klein-seminarie Ypelaer was een van de pijlers van de clerus van het bisdom Breda. Behalve een goede algemene opleiding was het een opleidingscentrum voor toekomstige priesters.

Het gebouw dat eens het seminarie herbergde, is nu bekend als het onderkomen van de Hogeschool West-Brabant, daarvoor was het een lesgebouw van de Sociale Academie. Overigens is het eerste seminarie dat op deze plek stond, in 1944 verwoest tijdens de Tweede Wereldoorlog. Voor Van Duinkerken was het bij het weerzien van deze plaats in 1945, waar hij zoveel dierbare herinneringen aan koesterde, alsof een stuk van zijn bestaan gewelddadig was verwoest. Hij valt mgr. Jos Baeten bij die in het boek, dat ter gelegenheid van de voltooiing verscheen, schreef: 'Dat gezegend Ypelaer is ons dierbaar geworden'.

Een goed kaartspeler werd hoger aangeslagen dan een goeie student…

Voor de meeste leraren, die op Ypelaer les gaven was het klein-seminarie alleen een tussenstation. Ze zaten met enig ongeduld hun tijd uit tot ze geroepen werden om pastoor te worden of een andere functie kregen toegewezen, zoals Van Duinkerkens oom Dorus. Een en ander had tot gevolg dat er aan het onderwijs op zichzelf nogal eens wat finesse ontbrak, aan de andere kant kregen de seminaristen les van mensen die nog niet in het vak waren vastgeroest. Van Duinkerken verhaalt in zijn memoires nogal eens van de grote saamhorigheid tussen de geestelijken binnen het bisdom die hij met de kritische blik van 1964, toen hij zijn herinneringen op schrift stelde, wel eens vond ontaarden in nodeloze behoudzucht.

In die jaren telde het bisdom ongeveer tweehonderdvijftig priesters die elkaar allemaal kenden. Verheffing boven de norm van deze groep werd niet aangemoedigd, alleen wanneer het binnen de groep van pas kwam, anders bezondigde men zich aan hoogmoed. Zo schrijft Van Duinkerken: 'Dat hij goed kon kaartspelen deed hem hoger aanslaan dan wanneer hij een ongewone aanleg voor scheikunde zou hebben vertoond'. De opleiding van de toekomstige priesters ging samen met gebruiken, die doen denken aan de manier, waarop studenten van tegenwoordig met elkaar omgaan op de studentenverenigingen. De oudste leerlingen hadden de meeste rechten, de jongsten werden 'biggen' genoemd.

Het roken en het drinken van een pilsje werd op het seminarie gestimuleerd…

Naarmate men dus studievorderingen maakte, verkreeg men meer privileges. Daarvan werd nogal eens misbruik gemaakt. Van Duinkerken las als hoofdbibliothecaris van de 'professorenbibliotheek' de gehele inventaris van de bibliotheek inclusief 'verdachte' schrijvers als Ernest Hello en Chateaubriand. De trapsgewijze stijging van de leerlingen zette zich na het seminarie voort in de maatschappij. Ook daar bepaalde de houding ten opzichte van de kerk voor een belangrijk gedeelte de sociale positie. De paasbiecht en de paascommunie waren verplicht. Wie zich er zonder goede reden aan onttrok, werd niet langer als een willig lid van de kerkgemeenschap beschouwd.

Binnen de parochie bepaalden ouderdom en ervaring voor een groot gedeelte de toewijzing van baantjes als kerkmeester, armbestuurder, organist, koordirigent etc. In tegenstelling wat ons tegenwoordig wordt voorgehouden werd roken aangemoedigd. Het heette een 'mannelijke genieting' te zijn, waardoor vrijwel iedere student van zijn twaalfde tot zijn achttiende, wanneer maar mogelijk rookte. Uiteraard was een van de eerste straffen bij ontoelaatbaar gedrag het rookverbod. Ook het alcoholgebruik werd de seminaristen voorgehouden als een genot. De beloning met wijn was de hoogste prijs, die de leermeesters gaven voor bewezen diensten.

Koster was het allerbeste baantje dat de seminarist ten deel kon vallen…

De koster, het beste baantje dat de seminarist kon vervullen, kreeg iedere maand een fles wijn en sigaren die op de studiezaal ‘s avonds konden worden genuttigd. Een gelegenheid voor de overige, minder gelukkige seminaristen deed zich voor tijdens het zogenaamde flessenfeest in de zomer, waarbij men een lange wandeling maakte en bij de boswachter van het Mastbos bier werd gedronken. Van Duinkerken bleef tot op hoge leeftijd een groot liefhebber van 'een goed glas'. Zijn droom om priester te worden heeft Van Duinkerken niet kunnen verwezenlijken. Het heeft ertoe geleid, dat hij in 1920 plotsklaps Ypelaer verliet zonder examen te doen. Van Duinkerken zou overigens in zijn verdere leven nooit een officieel examen doen.

Na zijn vertrek uit Ginneken bezocht hij enkele jaren het groot-seminarie te Hoeven, maar ook dat beëindigde hij zonder succes. Zijn leeshonger zette hij om in eigen creativiteit, die hem van pas kwam in de literaire loopbaan, die hij gestalte gaf. Van Duinkerken leeft voort in zijn gedichten en essays. Zijn oom leeft voort o.a. in de beschrijving van zijn neefje, die het zelf later zonder diploma’s toch nog tot bijzonder hoogleraar in Leiden zou brengen.

2. Het toen zo genoemde St. Laurentiusgesticht aan de Ulvehoutselaan was een schenking van het echtpaar De Grez-Mahie dat in villa Valkrust aan de overkant woonde.
3. Ook het Laurensziekenhuis is afgebroken. De voorgevel werd door inspanning van de Dorpsraad Ginneken gespaard, waardoor het oude beeld ter plekke grotendeels bewaard is gebleven.