Schout en schepenen, een vorster, een heide- en straatmeester zorgden in Ginneken voor de orde.



In diverse 15de eeuwse vestbrieven, gelukkig zijn dit historische stukken die bewaard zijn gebleven, vinden we over het Ginneken een inzicht van het bestuursapparaat, van schout en schepenen, waaraan later nog ‘de gezworenen’ werden toegevoegd. De schepenen werden geacht de burgerij te vertegenwoordigen en de plaatselijke rechtbank te vormen. Samen met de schout hadden zij ook de macht en het recht plaatselijke en gemeentelijke verordeningen uit te vaardigen.

De schout trad in de gemeente Ginneken vele jaren op als plaatsvervanger van de Baron van Breda, waar het Ginneken in die tijd onder viel. Als rechter was hij ondergeschikt aan de drossaard van Breda. Als voorzitter van de schepenenbank trad hij op bij de samenstelling en uitvoering van de plaatselijke of gemeentelijke keuren. De schepenen waren in eerste instantie belast met de rechtspraak in civiele zaken en met de administratie van de gemeente. In de gemeente Ginneken en Bavel waren zeven schepenen aangesteld, vijf uit het Ginneken en twee uit Bavel. De schepenen werden voor één jaar benoemd, maar ze waren daarna wel herkiesbaar.

Naast schepenen fungeerden er tien gezworenen of gemeensmannen…

Van de tien gezworenen waren er zes voor Ginneken en vier voor Bavel. Dit waren eigenlijk de financiële specialisten, die advies gaven bij verstrekkende financiële aangelegenheden. Deze gezworenen of ‘gemeensmannen’ werden gekozen door de Raad en Rekenkamer van de heer te ’s Gravenhage en met advies van de drossaard van Breda. De beide gemeensmannen werden door de regering aangesteld. Alle gezamenlijke bestuurders vormden zij het ‘corpus’ der gemeente. In die tijd moesten de burgemeesters van Ginneken en Bavel ook de gemeentelijke schatkist beheren, de belastingen van de gemeente en het land innen en alles in de boeken verantwoorden.

In 1670 werden voor het innen van de belastingen enkele ontvangers en pachters aangesteld voor de gemeenten Ginneken en Bavel, Gilze en Rijen en Dongen. In 1712 kreeg Ginneken een eigen ontvanger. Per 1 januari 1821 bestond het gemeentebestuur uit één schout (tevens voorzitter), zeven raadsleden en een gemeentesecretaris. Daar het ambt van schout al lang geen justitiële inhoud meer bevatte, werd de naam vervangen door burgemeester. Bij koninklijk besluit werd in 1825 de heer J.J. Middelaar als eerste burgemeester van Ginneken benoemd. In 1825 kwam de afkondiging van een nieuw reglement voor het bestuur op het platteland in ‘deze provincie’. De raad bestond toen uit twee wethouders en zes leden.

In 1660 was het archief van Ginneken en Bavel een grote puinhoop…

De gemeentesecretaris was een functionaris die door de prins van Oranje werd aangesteld. Hij had het beheer over de hele gemeentelijke administratie. Een gemeentehuis was er in die dagen in het Ginneken nog niet, dus hij had een kantoor in zijn eigen woning. Daar verrichtte hij ook notariële werkzaamheden en was hij stokhouder. Dat wil zeggen boelhuishouder, vendumeester en deurwaarder uit hoofde waarvan hij thuis ook vele particuliere papieren onder zijn hoede had. Naast al deze bezigheden was het in de heerlijkheid Ginneken en Bavel ook het gebruik dat de gemeentesecretaris ook het kostersambt onder zijn hoede had. Hij kon het werk dat bij al deze functies hoorde natuurlijk nooit in zijn eentje uitvoeren. Daarvoor wees hij anderen aan die tegen betaling het werk deden. Wel hield hij zelf het beheer over het kostersgoed in handen. In 1660 vond de eerste overdracht van het gemeentearchief plaats.

Het archief was een grote warboel. Er bestond geen overzicht van de inhoud van het archief. De toenmalige gemeentesecretaris Vereyck wilde de stukken zo niet aanvaarden en verlangde dat het hele archief gespecificeerd zou worden aangeboden. Tenzij schout en schepenen hem een verklaring zouden geven, waarin hij niet verantwoordelijk zou worden gesteld voor het missen van belangrijke documenten. Uit de stukken blijkt dat het archief in 1702 weer helemaal op orde was. Maar toen deed zich een ander groot probleem voor. De oorlog tegen de Fransen was in volle gang. Ook in onze streek had men er zeer onder te lijden. De kans was redelijk groot dat het gemeentearchief door oorlogsgeweld verloren zou gaan, dus het werd extra veilig opgeborgen. Ginneken had toen nog steeds geen raadhuis, dus werd het weer een privé-adres.

Manusje van alles was de Vorster met in Ginneken zijn zoon als hulpje…

De Vorster binnen een gemeente was meer een manusje van alles, die samen met de gemeentesecretaris notariële opdrachten gaf. In de gemeente Ginneken en Bavel diende hij soms ook als procureur. In 1667 vervulde Bastiaen van Rethy deze post. Maar omdat de man al te veel drukke werkzaamheden had, werd zijn zoon benoemd in de rang van ondervorster. Tijdens de afwezigheid van zijn vader kon hij de zaak gaande houden. Hiervoor moest de zoon ook een eed afleggen. U weet wel, trouw aan de wetten en een eerlijk functioneren. Tot de inkomsten van de vorster behoorde ook ‘de duit op de gulden’ van vee en roerende goederen die bij boedelscheiding werden verkocht. Hierbij mocht de schout zelf niet benadeeld worden, dus kreeg ook hij zijn deel.

Belangrijk in het dorpsleven was ook de ‘weg of straatmeester’. Hij zorgde voor het onderhoud van de straten, maar daar moet u zich niet te veel van voorstellen. De meeste straten waren toen nog niet verhard. Ook zorgde de ‘weg of straatmeester’ voor het ophalen van het vuil. In 1638 werd Daniel Willemsz in den Ham als eerste wegmeester door schout en schepenen benoemd voor het op orde houden van het centrum van Ginneken. Hij werd daarvoor beëdigd om met dwingend gezag zijn werkzaamheden te kunnen uitvoeren. Als autoriteit moest hij namelijk straatbewoners dwingend kunnen opdragen om, als de rotzooi hem boven het hoofd groeide, te komen helpen. Zonder vergoeding wel te verstaan. De kreet: ‘de vervuiler betaalt’ lijkt uit die tijd te stammen. Bij het niet op komen dagen voor het uitvoeren van de werkzaamheden werd een fikse boete opgelegd. - Jan Schellekens.

De functie straatmeester kon desnoods onder dwang worden opgelegd….

De functie straatmeester was in die dagen vooral een slecht betaald baantje. In 1663 bedankte Laureys Joosten zonder opgaaf van redenen bij de vorster voor zijn benoeming tot straatmeester. Maar namens de schepenen moest de vorster hem opnieuw benoemen en dwingen binnen drie dagen de functie te aanvaarden met als dwangmiddel een boete of gevangenschap in het vooruitzicht. Nog in de 19de eeuw waren in het Ginneken de straatmeesters naast een wijkmeester nog in functie. Het onderhoud en de aanleg van de straten werd echter uitbesteed. Een aparte ambtelijke dienst als gemeentewerken bestond rond 1820 nog niet. Als er iets gedaan moest worden, werd gewoon de burgerij ingeschakeld.

De zo genoemde heidemeester moest er voor zorgen dat van de heide rond het Ginneken geen verkeerd gebruik werd gemaakt. Hij was dus een soort veldpolitie. Hij hield toezicht op het gemeenschappelijk gebruik van de heide door schapenweiders en plaggen- en turfstekers. Ook moest hij er op toezien dat geen personen van buiten de gemeente gebruik maakten van de Ginnekense heide. In 1663 waren er zelfs vier heidemeesters aangesteld. Roode Roede, Bedeljagers en Veldwachters waren de voorlopers van de hedendaagse politieagent. Hun voornaamste werkzaamheden waren het weren van bedelaars, landlopers en ongure lieden. Ook het luiden van de klok voor het organiseren van een klopjacht op dieven en plunderaars behoorde tot hun taak.