Ginnekense Hendrien de Bok stonk een uur in de wind, maar ging ieder jaar wel gewijd water halen.



Ginnekenaren zijn van oudsher altijd brave en vrome mensen geweest, die trouw hun zondagse plicht vervulden en nog meer van dat. Met grote eerbied werden de hoogtijdagen gevierd. Volgens aloude gebruiken liet men ook bij ons in ’t Ginneken op hoogtijdagen pompwater door de pastoor inwijden. De Ginnekenaren togen dan met grote lege flessen en lege jeneverkruiken naar de kerk, alwaar in het voorportaal een enorm groot vat stond, tot de rand gevuld met water.

Dit water werd met veel plechtigheid en poespas door de pastoor gewijd. Het water was dan een middel tegen allerlei kwalen en gevaren. Zieken werden er mee besprenkeld en het huis werd er mee gezegend, vooral wanneer het zwaar weer was, het dus donderde en bliksemde. Tegenwoordig lopen de parochianen niet meer zo hard voor gewijd water. Maar goed, in die goede, oude tijd stond er in onze parochiekerk een enorme kuip met wel 300 liter gewijd water. Vrouwen en kinderen hadden meestal twee flessen bij om zo veel mogelijk van het gezegende water mee te nemen.

Hendrien de Bok woonde samen met haar bok in dezelfde ruimte…

In die tijd woonde in het Ginneken een aftandse vrouw, een soortement van heks. Ze waste d’er eigen zelden of nooit en leefde van de bullennegotie. Ze heette Hendrien van Hoof, maar de Ginnekenaren kenden die naam niet. Wel als men zei: “Hendrien de Bok”, omdat ze er een geitenbok op na hield. En behalve de stank van de’r eigen, droeg ze ook altijd de stank van die bok bij dér. Ze sliepen, aten en leefden samen in een en dezelfde ruimte. In die tijd was het ook de gewoonte dat de arbeidende klasse er twee of meer geiten op na hield. Vanwege de geitenmelk, die zo gezond was en waarmee de kinderen grootgebracht werden.

In het voorjaar, wanneer de geiten bronstig werden, zette Hendrien de bok op een hondenkar en ging er mee langs de huizen. Met veel lawaai trok ze de voordeur open - tenminste als er een deur aanwezig was - en riep met d’r hoge schrille stem: “Is hier niks rits?” Hendrien de Bok was nooit getrouwd geweest maar had wel twee zoons, dus scheen zelf ook wel eens een paar maal rits te zijn geweest. Ginnekenaren waren wel tuk op de bok van Hendrien, want het was bekend dat hij geen half werk leverde en goede nazaten produceerde. En terwijl de bok dan bij de ritsige geit werd gezet, kreeg Hendrien koffie en boeren zult. Om dat te nuttigen moest ze echter wel in de schuur, waar de bok en de geit bezig waren. Vanwege de stank weet u wel?.

Ook Hendrien de Bok ging gewijd water halen, maar dat liep slecht af...

Het was eens op een Paaszaterdag dat ook Hendrien de Bok met twee lampetkannen naar de kerk ging voor gewijd water, want gelovig was ze wel. Ze had altijd plaats genoeg in de kerk, want de mensen hadden het niet erg begrepen op de bokkengeur die ze verspreidde. Toen het water volgens de plaatselijke rite door de pastoor bedrijfsklaar was gemaakt, dus gezegend, werd er gedrongen om maar zo dicht mogelijk bij de waterkuip te komen. Hendrien, hebzuchtig als ze was, douwde flink met de ellebogen en stond zodoende al snel vooraan, vlak voor de kuip met water. Een van de vrouwen die achter haar stond duwde op een gegeven moment Hendrien tegen d’r dat en met een plons dook zij voorover het water in.

Een paar boerinnen trokken haar met behulp van de pastoor er uit. Het was een van de weinige baden die ze ooit in haar leven gehad heeft. De waterkuip bleef dat jaar bijna vol, want niemand van de gelovigen wilde gewijd water hebben waar Hendrien de Bok in had gelegen. Wat de pastoor er toen mee gedaan heeft is niet bekend. Gewijd water zal je toch zomaar niet over de straat mogen kieperen? (Naar een verhaal van Mark van Dael).