Jan van Opstal was één van de tien slagers in het Ginneken en als het ware een lopend nieuwsblad.



1. Rechts naast de poort van voorheen busbedrijf de Pelikaan in de Raadhuisstraat had Jan van Opstal een slagerswinkel.
Als je vroeger in het Ginneken gevraagd zou hebben: ‘Ken je Jan van Opstal?’, dan zou je als antwoord gekregen hebben: ‘Wie kent die niet?’ Jan van Opstal was vroeger vele jaren lang een van de slagers in het Ginneken met een eigen winkel in de Raadhuisstraat. De winkel was gevestigd in het pand rechts naast de ingang van voorheen busbedrijf de ‘Pelikaan’. Jan werd in de tijd toen hij nog actief was in zijn winkel, ook wel met ‘de krant van het Ginneken’ aangeduid.

Jan van Opstal stond in brede kring bekend om zijn grote kennis over zaken die zich in het Ginneken afspeelden, zaken van alle dag. Waar die nacht was ingebroken, wie er naar het ziekenhuis was gebracht of erger nog, wie er was bediend of overleden. Ook dat er binnenkort in de pastorie een extra kapelaan zou komen was nieuws dat je het eerst bij Jan van Opstal in zijn winkel hoorde. Alle nieuwtjes onthield hij ook en dat waren er veel. Van zijn twaalfde tot zijn drieënzeventigste is hij slager geweest. Onder het vlees snijden door vertelde hij je het nieuws heet van de naald. Dat ging de hele dag door.

Hij wist waar ze woonden, hoeveel kinderen ze hadden, noem maar op…

‘Hedd’t al gehoord’, begon Jan dan een verhaal waar vaak geen eind aan leek te komen. Onze verslaggever vroeg hem jaren geleden om voor zijn levensverhaal bij het begin te beginnen. Maar voordat de vraag gesteld was liep Jan naar boven om even later terug te keren met een grote doos oude foto’s, vanaf de tijd dat hij nog op school zat. Met de inhoud van de doos begon voor hem die tijd weer helemaal opnieuw. Praktisch alle kinderen op de foto's kende hij nog bij naam en hij wist ook wat er van hen geworden was. Met wie ze getrouwd waren, waar ze woonden, hoeveel kinderen dat ze hadden en of ze nog in leven waren. Zelf begon Jantje van Opstal zijn schooljaren op de Gemeenteschool in de Dillenburgstraat. Die stond waar nu de Viandenlaan begint. De R.K. Jongensschool St.-Laurentiusschool moest nog gebouwd worden.

Toneelspelen was vroeger in het Ginneken een gewilde vrijetijdsbesteding, dat plaatsvond in het Patronaat. ‘Niet het Patronaat in de Viandenlaan’, vertelde Jan er voor de duidelijkheid bij. ‘Neen, het patronaat van toen was gehuisvest bij Van Alphen. Het latere Patronaat (gemeenschapshuis) in de Viandenlaan moest nog worden aanbesteed. Dat heeft rector Loos jaren later gedaan’. Een geheel andere bezigheid van Jan van Opstal was collectant zijn in de Laurentiuskerk. Dat is hij negenentwintig jaar geweest. Uit die tijd weet hij aan de lopende band leuke anekdotes te vertellen. ‘Zo waren heel vroeger de zitplaatsen in de Laurentiuskerk onderverdeeld in rangen en standen. De plaatsen voor in de kerk waren voor de rijke inwoners, daarachter volgde de middenstand, de arbeiders en tot slot de armen’.

De boeren kwamen in hun sjezen naar de eerste mis in de Laurentiuskerk…

‘Maar hoog of laag, je had als vrouw vroeger niet het hart in je lijf om zonder hoed op de kerk binnen te komen. Deed je dat wel, dan kwam de ‘swies’ (dat was een ordebewaker, compleet met een lans en in een speciaal pak met een sjerp) statig aanlopen om de overtreedster te sommeren onmiddellijk de kerk te verlaten. Behalve een hoed mochten de vrouwen ook een hoofddoekje dragen, maar blootshoofd was strikt verboden. Toen ik pas collectant was’, ging Jan onverdroten voort, ‘was ik nog niet zo handig met het centenzakje. Op een keer gebeurde het dat ik met mijn stok de hoed van een van de dames van het hoofd stootte. Dat was toen net zoiets als heiligschennis. Heusdenhout en de Driesprong hadden rond 1930 ook nog geen eigen kerk. De boeren kwamen in hun sjezen naar de eerste mis in de Laurentiuskerk, die was op zondagmorgen al om half zeven’.

‘Om half acht kreeg ik ze dan aan de deur voor een kilo krip. Daarna ging het hele stel naar het café van Heintje Staal in de Raadhuisstraat voor de zondagsborrel. In de namiddag rolden ze daar dan vrijwel letterlijk weer buiten’. In het café van Heintje Staal speelde zich in die tijd van alles af. Zo moest je, als je in het gemeentehuis tegenover het café aangifte kwam doen van de geboorte van een kind twee getuigen meenemen. Die waren niet altijd beschikbaar. De mensen maakten lange werkdagen in die tijd. Dan werd er snel aan iemand gevraagd om als getuige op te treden. Mijn vader deed dat vaak en later heb ik dat ook wel gedaan. Na de ‘getuigenis’ moest het ‘scheel’ er worden afgedronken, zoals dat toen gebruikelijk was. Dat gebeurde dan in het café van Heintje Staal. Zo lopen er in het Ginneken heel wat mensen rond waarvoor ik de getuige ben geweest’.

Op een hondenkar werden de broers ladderzat naar de Bieberg vervoerd…

Een ander spannend verhaal dat Jan van Opstal opgetogen vertelde, was dat van de twee vrijgezelle kolonialen die in De Bieberg woonden. ‘Die gingen 's avonds uit in Breda. Hun laatste centen kwamen ze dan op het eind van de avond bij Heintje Staal opmaken. Ze waren dan al behoorlijk aangeschoten en eer de centen helemaal op waren zagen ze de wereld voor een krentenbol aan. Een klant ging dan de hondenkar halen. Daar werden de twee broers op geladen en zo naar de Bieberg vervoerd. Het Ginneken kende toen nog een groot scala aan inwoners, van alle rangen en standen, van adel tot armen. Het was ook de tijd dat strooien hoeden in de mode waren. Ook daarover had Jan een mooie anekdote, die handelde over een Ginnekense schone met de naam Marieke Ebelshauser.

‘Marieke vrijde zeer bedicht en bij dat vrijen had Marieke het standpunt ingenomen, dat haar vrijer dat onbegrensd mocht doen als hij een strooien hoed en witte handschoenen droeg. Uit de woordenstroom van Jan konden nog enkele voorvallen worden genoteerd. Bijvoorbeeld over de paarden van de paardentram die waren ondergebracht bij café ‘De Leeuw’, waar later de smederij van Harrie Sloekers is gekomen. En over de Ginnekense wonderdokter uit de Ulvenhoutselaan. Kuuroord ‘Bad Wörishofen’ in de Duivelsbruglaan dat in de Tweede Wereldoorlog is gebombardeerd kwam ook aan de orde. Daar kwam de ‘crème de la crème’ logeren. Janus van Suylekom was er badmeester. In die tijd had je in het Ginneken ook allerlei bekende winkeltjes als de melkwinkel Le Fevre, de Toko (Indische gerechten) en snoepwinkeltjes De Katjang en het Rooie Winkeltje. Dat is nou allemaal weg’, verzuchtte Jan van Opstal bij ons gesprek in 1983.

‘Ge moest toen veul doen voor ’n sneeke brood’, weet Jan nog goed…

AI pratend komt hij weer terug op zijn eigen persoontje en de slagerij in de Raadhuisstraat. De slagerij van de familie Van Opstal heeft eenennegentig jaar bestaan. Daarvan heeft Jan er vijfentwintig voor zijn rekening genomen. In die tijd werd er geen acht uur per dag gewerkt, maar twaalf en geen vijf werkdagen per week maar soms wel zeven. Als kleine middenstander werkte de vrouw ook keihard mee. Jan vertelt: ‘Een dag in de week werd vrij gemaakt voor het kopen van vee. Daar moest je toen zelf om gaan en wanneer je wist dat een koe of een varken verderop een gulden minder kostte, dan ging je daar heen, ook al was dat soms een uur verder rijden. Een varken van honderd kilo kostte in die tijd f 25,--. Was het beest redelijk vet, dan moest je er f 20,-- voor neertellen.

Een knecht kostte in die dagen f 7,-- per week, inclusief de kost. Uit een aantekenboekje van zijn vader weet Jan nog dat in het jaar 1911 twee pond runderlappen 88 cent kostten. Maar ja, toen kostte een borrel één stuiver. Toen Jan in 1935 in de zaak kwam kostte een pond vet spek een dubbeltje, dat was goedkoop. In de crisistijd kostte een blik hachee een kwartje, waarvoor iemand die ‘van de steun trok’ een speciale bon moesten inleveren. Maar denk je dat ze dat aten? Welnee, ze spaarden de bonnen op voor een biefstukje of een runderlapje. Zodoende heb ik tot ver na de oorlog nog hachee uit blik gegeten. Tot het je strot uitkwam. De concurrentie in die tijd was ook erg groot en ‘ge moest veul doen voor een sneeke brood’ weet Jan zich ook nu nog goed te herinneren .

Bij de rijken werd er één maal per jaar afgerekend, dat was met nieuwjaar…

‘Er waren in het Ginneken van toen tien slagerswinkels en iedereen had zijn eigen vaste klanten. ‘Daar gingen we dan naar toe om de bestelling op te nemen, die dan vóór twaalf uur bezorgd moest worden. Intussen zorgde mijn vrouw voor de winkel. Tweemaal per week had ik mijn grote route tot aan Chaam toe. Die route deed ik op de fiets, waarop een carbidlantaren zat, die werkte op water. Als je dan ver moest fietsen, dan viel enkele malen het licht uit. Dan stapte je af en maakte je een plasje in de lantaarn en je kon weer verder. Ik kwam toen ook in de zogeheten buitenverblijven van de rijken, dat waren m’n beste klanten. Het enige nadeel was, dat je een jaar op je geld moest wachten, want dat was de gewoonte. Ook dat je bij het afrekenen een procent korting moest geven, dat was dan voor het personeel.

Jan van Opstal was een Ginnekenaar in hart en nieren. Zoals gezegd een Ginnekense krant op twee benen. Aan het eind van zijn arbeidzaam leven, toen hij met pensioen was, had hij toch behoorlijk wat kritiek op het Ginneken. ‘Er is geen samenhang meer in 't Ginneken en dat is jammer’, klaagde hij in gedachten verzonken. Als ik aan vroeger denk waren er toen alle denkbare rangen en standen binnen de samenleving vertegenwoordigd en was er sprake van een zekere saamhorigheid. Die is er tegenwoordig niet meer. Wat jammer toch, denk ik dan. Maar het kan niet altijd meezitten’.

2. Jan van Opstal bij de pomp op de Ginnekenmarkt. Over het Ginneken wist hij vrijwel alles. In zijn winkel aan de Raadhuisstraat vertelde hij zijn klanten over het dagelijkse nieuws.
3. Aan de Ulvenhoutselaan op nummer 7 woonde Francois Joseph Marie Colson. Hij stond tot in de verre omtrek bekend als de Ginnekense wonderdokter.
4. In 1911 werd wonderdokter Colson begraven op het kerkhof achter de Nederlands Hervormde kerk bij de Ginnekenmarkt. De stoet trok veel bekijks.