Oprichting in 1884 van “Ginnekense Paardentram Maatschappij” werd in een Bredaas lied bejubeld.



1. Jan Machielsen (l) in het pak van de Ginnekense Paardentram Maatschappij. Rechts op de foto zijn broer Louis. De foto werd in 1969 gemaakt voor het huis van Louis Machielsen aan de Kerkhofweg, waar door Wim Siegmund ook het verhaal werd opgetekend.
Onderstaand artikel over de Ginnekense paardentram werd in 1969 door Wim Siegmund geschreven. De in het artikel genoemde Jan en Louis Machielsen zijn inmiddels overleden. Het verslag wil niet alleen hen gedenken, maar ook alle toenmalige medewerkers van de Ginnekense paardentram. We keren terug naar een koude februariavond in 1969. U weet wel, een waarvan gezegd wordt dat ze alleen maar vroeger voorkwamen, toen de ‘elfstedentocht’ nog gereden werd.

De kou werd die avond flink aangescherpt door een felle oostenwind, die mij niet alleen de kraag van mijn winterjas deed opslaan, maar ook de vergeten bladeren door de Kerkhofweg (nu Jac. de Grezlaan) liet dwarrelen. Ik zou me niet van huis hebben gewaagd, ware het niet dat een belangrijke reden mij daartoe noopte. In mijn agenda stond al weer even de afspraak genoteerd voor een gesprek met Jan en Louis Machielsen.

In 1984 werd de Ginnekense paardentram in een Bredaas lied bejubeld…

De reden voor het gesprek was een Bredaas carnavalslied uit 1884 over de oprichting van de ‘Ginnekense Paardentram Maatschappij’ in dat jaar. De tekst van het lied luidde als volgt:

'Carnavalsovatie aan den paardetram Ginneken-Breda 1884 (Juichlied- Air: "Das bild der Rose").

'Komt Momus weer op alle dwaasheid wijzen, die in de samenleving staag geschiedt. Hij wil ook wel eens goede zaken prijzen, zoals men in Ginneken nu ziet'.

'Dit fraaie Dorp, ook steeds Breda's genoegen, scheen als verlaten tot K's stem, gemeentevrienden opriep zich tot hem te voegen, om daar te stellen eenen Paardentram'.

'Een tram die 't Ginneken zal doen herleven, die 't aan de stad verbindt door ijz'ren band. Die 't bloei en welvaart dra zal wedergeven, nu 't aan Breda als Voorstad komt verwant'.

'Hij, die vooruitgang wil tot nut waarderen, belegge alsnu met vrucht zijn geld. Dat hiervoor wis met voordeel zal renderen, daar met beleid die baan is daargesteld'.

'Zou Momus oordeel dan geen hulde brengen, aan de onderneming van dien heiltramway, die Ginn'ken 's fraaiheid komt met voordeel mengen, tot lust en nut van onze maatschappij?'

'Daarom, ontwerper en commissieleden, vereeniging die 't plan had opgevat. Geen carnaval-bedilzucht treft u heden, maar wel wijdt ze u een driewerf io-vivat!'

'lo-vivat, io-vivat, zingt ieder u ter eer. Brengt hulde aan uw werkzaamheid, waardoor alnu een Tram hier rijdt. lo-vivat, io-vivat, vostrorurn sanitas.'


(Met 'K's' wordt de heer Kuytenbrouwer bedoeld. Van hem was het initiatief om de Ginnekense Paardentram Maatschappij op te richten. Namen werden indertijd in carnavalsliedjes niet voluit genoemd -red.).

Voor de paardentram was je bij de gebroeders Machielsen op het juiste adres…

Ik wist dat de heren Jan en Louis Machielsen vroeger bij de Ginnekense paardentram hadden gewerkt. Gewapend met pen en papier trotseerde ik de februarikou om hun verhaal te noteren. Het wit geschilderde huis aan de Kerkhofweg was snel gevonden en de bak koffie van moeder Machielsen deed de kou weer snel vergeten. Wat de gebroeders Machielsen mij vertelden, overtuigde mij al snel dat mijn bezoek niet voor niets zou zijn geweest. Hier kon een stuk echte Ginnekense geschiedenis worden opgetekend, geschiedenis die in vakkringen vaak wordt aangeduid als ‘mondelinge overlevering’. Extra pluspunt was dat er over het reilen en zeilen van de Ginnekense paardentram maar weinig bekend is.

Wie over de Ginnekense paardentram wilde praten, was bij de familie Machielsen op het juiste adres. Behalve dat de gebroeders Jan en Louis Machielsen jarenlang bij de door de heer Kuytenbrouwer opgerichte Ginnekense Paardetram Maatschappij hadden gewerkt, gold dit ook voor hun vader. Zo lang de paardentram in het Ginneken gereden heeft (van 1884 tot 1926) was daar altijd wel een Machielsen bij betrokken. Behalve Jan en Louis zijn ook de andere broers, Cornelis-Antoon en Adrianus in dienst geweest van de Ginnekense tram. Er was dus terecht sprake van een familieaangelegenheid. Overigens, de namen Cornelis-Antoon, Adrianus en Jan golden alleen voor de burgerlijke stand.

De tram reed door de week om de tien en zondags om de 7 minuten…

In het dagelijkse Ginnekense leven luisterden zij naar namen als: Nillis, Solleke, Jaan en de Blauwe. De gebroeders hebben noeste arbeid verricht voor het Ginnekense openbare vervoer in taken als: stalknecht, rijder, bijrijder en pikeur. Het waren toen trouwens niet alleen de mensen die bijnamen hadden. Ook de onmisbare paarden werden met welluidende namen aangeduid. Zo kon het gebeuren dat de Ginnekense paardentram werd getrokken door Hans en Grietje of den Piet of den Hendrik. Voor de paarden waren speciale stallen ingericht. Ze werden met zorg omringd als tegenwoordig een motor van een auto, want zonder paarden reed de Ginnekense tram geen meter.

Een geregelde dienst (als de tram niet ontspoorde) vond plaats tussen de Ginnekenmarkt en het station in Breda. Op het hoogtepunt van de firma reed de tram op zondag om de 7 minuten en door de week om de tien minuten. Jan en Louis Machielsen weten nog dat in de topmaanden 94.000 kaartjes werden verkocht voor een ritprijs van vijf cent. Na de oprichting van de Ginnekense paardentram in 1884 kwamen daar al snel de Bredase en de Princenhaagse tram bij. Maar Ginneken had de primeur als eerste te zijn begonnen met openbaar vervoer. Het personeel van de Ginnekense paardentram was duidelijk te herkennen aan hun grijze uniformen, inclusief pet.

‘Tingeling, ting ting, 't is Kuytenbrouwer z'n ding, ding, ding’, luidde de trambel…

De kleding van het personeel van de Bredase tram was blauw, ook met een pet. Op de Ginnekense tram waren meestal een rijder, een bijrijder, een controleur en een zogenaamde "retenpoetser" aanwezig. De taak van de laatste was het om gewapend met een bezem en een pin de tramweg in een ordentelijke staat achter te laten. Ook kwam het geregeld voor dat een stratenmaker van de maatschappij de werkploeg aanvulde om de schade van de geregeld voorkomende ontsporingen direct te kunnen herstellen. De paardentram bewoog zich luid bellend over de weg, geheel of gedeeltelijk gevuld met reizigers die op weg waren naar het Ginneken of Breda.

Over de bel hadden de gebroeders Machielsen nog een mooi verhaal. Vanaf het begin was iedere Ginnekense paardentram met een sierlijke koperen handbel uitgerust, waarvan de rijder of bijrijder druk gebruik maakte. Nu wilde het dat in het toenmalige Hotel ‘Amicitia’ (gelegen aan de Ginnekenweg waar vroeger het postkantoor was gevestigd) een knappe dienster werkzaam was. Van verschillende paardentrammedewerkers ging het hart sneller kloppen als ‘Amicita’ in zicht kwam. Een speciale groet met de bel was al snel in gebruik. In een soort morse luidde de groet: ‘Tingeling, ting ting, 't is Kuytenbrouwer z'n ding, ding, ding’. Met het ‘ding’ werd de bewuste bevallige deerne bedoeld.

Rij ‘klappertjes’ op de tramrails hoorde in die dagen tot jeugdig vandalisme…

Het is belangrijk te weten dat de heer Kuytenbrouwer ook directeur van Hotel ‘Amicitia’ was. De geheime liefdesbetuigingen gingen door tot de heer Kuytenbrouwer het amoureuze spelletje doorkreeg. Op slag werden alle bellen op de Ginnekense trams zo gemonteerd, dat ze met de voet bediend moesten worden en het uiten van het hierboven omschreven deuntje onmogelijk werd. Van de Bredase tram had Kuytenbrouwer geen last. Die reed niet over de Ginnekenweg maar over de Baronielaan naar Hotel Mastbosch. Of een personeelslid uiteindelijk toch nog het hart van de schone dienster heeft kunnen veroveren, is niet bekend. In ieder geval niet door een van de gebroeders Machielsen.

Spreken we nu met recht schande over het vandalisme dat jeugdige vandalen aanrichten aan middelen van openbaar vervoer, de toenmalige Ginnekense jeugd mag niet worden vrijgepleit van dergelijke praktijken. Het leggen van ‘klappertjes’ op de rails (het liefst een hele rits achter elkaar), was in die dagen een geliefde bezigheid, aldus Jan en Louis Machielsen. Als de tram daar over reed, was het net of er een mitrailleur afging. Ook legde men wel eens een balkje in de groef van de rails, zodat de tram een andere richting opreed dan de bedoeling was en ontspoorde. De paarden sjouwden zich dan een breuk om het gevaarte weer in de rails te krijgen. Er moest dan de volgende rit een stratenmaker mee om de schade te herstellen.

Een halve cent op de rails leggen gebeurde niet vaak, het geld was toen duur…

Het kwam voor dat brooddronken jongelui verende bewegingen maakten op het achterbalkon van de tram. Dat leidde onafwendbaar tot een ontsporing. Dat alles natuurlijk tot groot vermaak van de mannelijke en tot grote schrik van de vrouwelijke jeugdige inzittenden. Maar dat waren uitzonderingen, zo verzekerden de gebroeders Machielsen. Ontzag voor andermans bezit wisten de meeste medewerkers van de Ginnekense tram de belhamels wel bij te brengen. Een halve of hele cent op de rails leggen en deze plat laten rijden door de tram, behoorde tot de meer onschuldige spelletjes. Maar ook dat kwam niet vaak voor. Geld was duur in die dagen en kon wel anders worden besteed.

Met genoegen dachten Jan en Louis Machielsen terug aan de tijd dat ze zorgden voor het openbaar vervoer tussen Ginneken en Breda. ‘Ik zou er nog best op willen zitten’, riep de eerste vol vuur uit. ‘Dat kan’, deelde ik hen mee en vertelde het nieuws dat ’t Lestogenblik’ bezig was (in 1969 dus) de Ginnekense paardentram precies na te bouwen om dat jaar mee te rijden in de carnavaloptocht in Breda. Er worden nog twee koetsiers gezocht, deelde ik tussen neus en lippen mee. De tram zou natuurlijk niet op rails kunnen rijden, maar was op een onderstel van een bus gebouwd en zou getrokken worden door twee paarden van Stalhouderij Joosen.

1969 lieten de gebroeders de Ginnekense paardentram opnieuw rijden…

En zo gebeurde het, dat de Ginnekense paardentram in 1969 weer door het Ginneken en Breda reed met twee voormalige koetsiers op het voorbalkon om de paarden te mennen. Jan Machielsen had voor deze gelegenheid zelfs zijn oude uniform weer aangetrokken. De paarden waren als gezegd geleverd door Stalhouderij Joosen. Jan Joosen die er bij was om een oogje in het zeil te houden, constateerde al snel dat het geen problemen zou opleveren. Het Ginnekense vakmanschap was nog steeds aanwezig. "Klappertjes" konden niet meer op de rails worden gelegd, maar een regen van confetti was een prettig alternatief. Het carnavalslied uit 1884 galmde vanaf het achterbalkon:“lo-vivat, io-vivat, vostrorum sanitas!”

Over de de ‘Ginnekense Paardentram Maatschappij’ is ook een boek uitgegeven.

In 1994 is er ook een boek uitgegeven met de geschiedenis van de ‘Ginnekensche Tramweg Maatschappij’. Het is ook een gezamenlijk product van ‘Annex-50’ en ‘Paulus van Daesdonck’. Van het boek zijn nog enkele exemplaren te koop (kosten € 7,50 per boek) bij: Bruna, Dillenburgstraat 84 - Kantoorvakhandel Vives, Ginnekenweg 53 en Café Het Ginneken, Ginnekenweg 247.

2. De Ginnekense paardentram liep van het station in Breda naar de Ginnekenmarkt. Het eindpunt van de lijn was (zie foto) bij de smederij van Harrie Sloekers (links) aan het begin van de Ulvenhoutselaan.
3. Bij het passeren van Hotel ‘Amacitia’ aan de Ginnekenweg, later kwam daar het postkantoor, maakte de bestuurder van de paardentram een speciaal melodietje met de trambel. Velen hadden een oogje op een van de diensters van het hotel.
4. In 1969 maakten de leden van de Ginnekense carnavalsvereniging ’t Lestogenblik’ een kopie van de Ginnekense paardentram. Ook liet men in dat jaar van de tram een herinneringsmedaille slaan. De nagemaakte tram rijdt nog steeds.