Vroeger had Ginneken twee kolonialen in huis en kreeg vrijwel iedereen een bijnaam aangemeten.



1. Vanaf zijn vijftiende jaar ging Jan Sips er op uit. Met melk naar de klanten. Daarna wachtte er thuis op de boerderij nog een hoop werk.
De inmiddels overleden Jan van Opstal en Willem de Ruyter wisten alles over het Ginneken. Willem, als een soort streekarchivaris, leverde nagenoeg exacte tijdsbepalingen en locatiebeschrijvingen. Jan, meer een wandelend nieuwsblad, zorgde daarbij voor uitstekende 'couleur locale'. Als je met deze twee Ginnekenaren sprak werd gelijk een bromide in de ontwikkelaar het beeld van het oude Ginneken scherper naarmate de tijd vorderde en zij in hun herinnering doken.

Daar was 'Mieke Bukkum' uit de Bavelselaan, die zo heette, omdat ze vis verkocht. Mieke waste zich met ontbloot bovenlichaam op haar binnenplaats, zo kwam ik te weten. Die binnenplaats moet niet geheel een binnenplaats zijn geweest, gezien de toch grote schare die van die poetsbeurten getuige is geweest. Misschien, analoog aan de huidige televisiereclame, voor Mieke wel een soort verkoopstunt. Uit de verhalen van Jan en Willem meende ik te mogen opmaken dat het Mieke, ze was van Belgische afkomst, niet aan zakentalent heeft ontbroken. In de loop der jaren had ze een aantal huisjes bij elkaar gescharreld.

De 'pèrdelul' liet zich op zijn bek slaan zonder iets terug te doen, vandaar…

Verder spraken 'de mannen' die middag over nog andere Ginnekense mensen van toen. Velen in het vroegere Ginneken hadden een bijnaam. De 'pèrdelul' was zo'n bijnaam. Reeds als jongeling, recht van lijf en leden, zonder enig bekend geworden lichaamsgebrek, had hij die bijnaam op de lagere school gekregen. De 'pèrdelul' liet zich op zijn bek slaan zonder iets terug te doen, vandaar. Wellicht heeft deze man die naam tot aan zijn dood moeten dragen. In de verhalen van Jan van Opstal en Willem de Ruyter doken ook twee vrijgezelle oud-kolonialen op, die zich op de Bieberg hadden gevestigd. Niet onbemiddeld brachten ze menig bezoekje aan de bioscopen Breda. Na afloop en op weg naar huis werd de eerste dorst gelest, uiteraard zo dicht mogelijk bij die bioscoop.

Heel die lange weg naar de Bieberg werd verder ieder kroegje bezocht, om bij aankomst op de Ginnekenmarkt steevast zo zat te zijn als een Maleier. De kwalificatie 'Maleier' is gekozen om het koloniale verleden van beiden te benadrukken en mag in geen geval gezien worden als enige vorm van discriminatie. Een van de gebroeders lag eens in de bedoelde toestand te drijven in een sloot aan de Ulvenhoutselaan tussen kroos en hoornblad (een waterplant). Zijn buurman, duidelijk een nobel mens, had thuis zijn kruiwagen gehaald en onze koloniaal ingeladen, benen bengelend over de rand. Met het kruiwagenwiel werd de huisdeur open geduwd, waarna de menselijke inhoud in de gang werd gekiept.

Frans Dirks uit de Van Duyvenvoordestraat is toen op onderzoek gegaan…

Dat dit 'uitzonderlijk vervoer' luidruchtig en enthousiast werd begeleid door een vrolijke schare Ginnekenaren behoeft geen betoog. Met betrekking tot het roemruchte tweetal kolonialen konden noch Jan noch Willem verdere bijzonderheden geven en dat leek definitief het einde van wat een mooi verhaal had kunnen worden, ware het niet.... Ik kende echter Frans Dirks uit de Van Duyvenvoordestraat, ook tot de 'ouwe Ginnekense club' behorend. Recent is ook deze sympathieke Ginnekenaar overleden. Frans zou een onderzoekje plegen. Die oud-kolonialen waren de gebroeders Gerrit en Henry Serré. Ze hadden gewoond aan de Ulvenhoutselaan, bij hun zuster die getrouwd was met Piet Reyntjes. De oud-melkboer Jan Sips van de Bieberglaan 40 zou veel interessante informatie kunnen geven. Jan Sips was al op onze komst voorbereid!

Ik ontmoette Jan Sips en zijn vrouw Nellie van Haperen (uit Princenhage) in hun heerlijke, anderhalve eeuw oude boerenhoeve in het groene Markdal vlak bij de 'Kippenbrug'. Mooie ruime gazons rond de hoeve en een bonte, onkruidvrije, keurig onderhouden tuin van Nellie. Jan mag daar niet in 'omdat hij te grote voeten heeft'. In de winters hebben ze zicht tot aan de Duivelsbrug. Jan, geboren in de hoeve, stak van wal en begon bij de lagere school. Er waren toen steeds twee klassen gecombineerd. Meester Keizer uit het nabije Chaam had de derde en vierde klas. De hoofdonderwijzer was mijnheer Kalis. 'Van hem leerde je net zoveel als niets' en dat is bar weinig. Bij de aardrijkskundeles gaf meester Kalis globaal aan waar Roosendaal lag en waar Tilburg.

Waren in het Ginneken van toen veel ‘borrelmannen’, die dronken geen bier…

Ergens daar tussenin lag Ginneken. Omdat meester Kalis van mening leek te zijn dat geen zijner leerlingen ooit verder dan één van de beide plaatsen zou komen, achtte hij het volstrekt verloren tijd hen verdere aardrijkskundige kennis bij te brengen. Zo ging dat nog in die tijd. Ook meester Kalis had een bijnaam, 'de bibberlip'. Een gevolg van het feit dat hij 'zoop als een ketter' en regelmatig 'zo zat was als een kanon'. Omdat ik was gekomen om te horen over de oud-kolonialen, die er ook bepaald niet vies van waren, ontlokte het me de opmerking dat er toen (rond de Eerste Wereldoorlog) nogal gedronken werd in het oude Ginneken. Dat was aanleiding voor Jan Sips om nog enkele figuren uit zijn herinnering op te roepen.

'Jazeker, 'Slappe Jan', bijnaam voor Jan Jordaan, kon er ook wat van. Hij heette 'Slappe Jan', omdat hij zwabberde met zijn been. Bartje van Dijk, een vrijgezel, was vaak 'zo zat als een toeter' en 'D'n Blauwe', goed voor Jantje van Oers, had zijn gelaatskleur ook niet van teveel melk drinken gekregen.' Er werd wat afgelachen toen om die mannen, vond Nellie van Haperen. Het was een heerlijke tijd, al was er veel armoede. Ze vindt dat de mensen toen meer tevreden waren en in zekere zin ook gelukkiger. Dat hoor je wel meer. Als er armoede was, hoe kon je dan voor een paar centen goed zat worden? Was het bier zo sterk in die tijd? Nee, die oud-kolonialen bijvoorbeeld, dat waren 'borrelmannen'. Ze dronken 'Bossche Pop', gemaakt van kraaiappels (eikenbladgallen), klokkebeien (bosbessen), zogenaamde vlierbessen en ander spul.

Gerrit bracht de post naar Ulvenhout en viel soms in op de paardentram…

Ondergedompeld in jenever stond dat spul tijden te trekken en werd een bruin-zwart brouwsel. Het werd op dronk gebracht met jenever en kreeg een prachtige goudgele kleur. Jan Sips had er ooit een paar borrels van gedronken. Het was zo straf dat hij 'veertien dagen daarna nog pop opboerde...!' Waar heb je zulke drankjes nog tegenwoordig? Nergens toch zeker? Dat verhaal met die kruiwagen klopte. Het was Henry Serré geweest, die zwaar beneveld in de plomp was gedoken. Buurman Christ Voeten had hem toen thuis afgeleverd en in de gang gekieperd. Henry Serré, de oudste van de twee kolonialen, was een zware vent met een zwarte snor en hij droeg een 'billentikker'. Hij was meer het type sjouwer maar dan op stand.

Na de dood van zijn zuster deed hij het huishouden. Zijn broer Gerrit was mager en een heer in voorkomen en gedrag, tot de zesde pop dan toch. Ter aanvulling van zijn pensioen bracht hij regelmatig de post van Ginneken naar Ulvenhout. Ook viel hij menigmaal in als conducteur op de Ginnekense paardentram. 'Ja, je mocht goed binnenkomen bij die lui', meende Jan Sips. 'Het was er gezellig en ze waren geen krenten'. Gerrit en Henry, die het overigens bijzonder goed met elkaar konden vinden, gingen nooit samen uit. Henry vond in het Ginneken uitstekende gelegenheden om zijn dorst te lessen en bleef daar hangen. Gerrit, het heertje, ging naar de bioscoop in Breda, nam op de terugweg alle kroegen en belandde terug in Ginneken eerst in het café van Jan de Visser.

In het café Jan de Visser (later Heintje Staal) legden de jonge vaders aan…

Maar ook andere Ginnekense cafés konden op zijn klandizie rekenen, zoals café Boerke Verschuren of dat van Jantje Wouters, het latere café Brauers). In ieder geval was hij daar waar zijn broer niet was. Mochten ze per ongeluk toch samen in een café terechtkomen en een van de broers gaf een rondje, dan werd de andere broer steevast overgeslagen. Een best Ginnekens café voor een vrijgezelle heer, hevig geïnteresseerd in het voortbestaan van de natie, was het zogenaamde 'geboortecafé'. Bij Jan de Visser, later over genomen door Heintje Staal (vlak tegenover het gemeentehuis in de Raadhuisstraat) legden trotse vaders aan die hun boreling kwamen aangeven. Van die trotse vaders waren er twee soorten. De wijze prille vaders, die 'neuten' namen na de aangifte.

Vanzelfsprekend bleven ze hangen en werden, naarmate de dag vorderde, een ernstige aanvullende zorg voor de kraamvrouw. Tot de andere groep hoorden de mannen die zich eerst uitgebreid moed indronken vóór het aangeven van de nieuwe telg op het Ginnekense raadhuis. Daarmee zorgden ze voor de nodige naamsverbasteringen in het geboorteregister. Na sluiting van de burgerlijke stand was er nog één grote groep die alles geregeld had, maar zich dat niet meer zo best kon herinneren. Onze kolonialen, in het geheel niet gebukt onder de loodzware verantwoordelijkheid van een pril vaderschap, zullen er ongetwijfeld verteld hebben over inlandse vrouwen. Hoe die tijdens de was even vroegen om weg te mogen, teneinde te bevallen. Drie uur daarna werd de was verder gemangeld, gedroogd en gestreken.

Jan Sips begon op 15-jarige leeftijd mee te helpen met de melkbezorging…

Bij de 'Gouden Kont', ook een gewilde uitvalshaven van onze kolonialen, moet het paradijselijk geweest zijn. Wat je daar allemaal meemaakte aan hartelijkheid en begrip kende geen grenzen. De 'Gouden Kont' sloeg op de glorieuze achterdelen van Kee van Riel, de echtgenote van kastelein Van Riel in Ulvenhout. Het was of de oogjes van Jan Sips begonnen te glinsteren, maar dat kan verbeelding zijn geweest. Henry Serré verliet het aardse tranendal op de 24e juli 1932 op 78-jarige leeftijd, gevolgd door zijn broer Gerrit op 13 augustus 1932, 65 jaar oud. Gerit lag in zijn laatste levensdagen volkomen verwaarloosd, geheel ontredderd, eenzaam en alleen in zijn kleine huisje. De vrouw van slager Antonissen maakte er werk van.

Uiteindelijk werd de laatste Ginnekense koloniaal Gerit opgenomen in het hospitaal en kwam uiteindelijk toch nog op een waardige manier aan zijn eind. Hoewel ze waarschijnlijk op het kerkhof in Ulvenhout zijn begraven, zijn daar de graven niet terug te vinden. Jan Sips, de bron van mijn naspeuringen over de 'Ginnekense kolonialen', begon op 15-jarige leeftijd mee te helpen met de melkbezorging. Te voet droeg hij de kannekes naar de klanten. Met een maatbekertje schonk hij die vol met dikke romige melk voor drie cent de liter. Later ging hij op de fiets, met twee kannen van dertig liter ieder. Weer later met een hondenkar. In 1934 trouwde hij met zijn Nellie, 'die hij in de wei had ontmoet'. Daags na hun huwelijk ging Nellie mee, iedere lange dag weer, tot het moment dat ze er een punt achter zette.

In de Tweede Wereldoorlog kreeg Jan Sips een vergunning voor een paard…

In die lange periode verkochten ze melk, boter, karnemelk, eieren en andere zaken, maar in ieder geval ook pap....! En vanaf die tijd heette Jan Sips 'Jan Pap'. De mobilisatie kwam in 1939 en daarmee inkwartiering van Nederlandse soldaten. Die 'Jannen' bouwden onwaarschijnlijk mooie, met goed hout beklede loopgraven en mitrailleursnesten rond de Bieberg. Foto's in het tijdens ons gesprek veel geraadpleegde familiealbum tonen dit aan. Van tijd tot tijd kwamen de vrouwen van de mannen over, de kapitein wipte eens aan en de luitenant en dan werden er in de hoeve van Jan en Nellie Sips vele liters koffie en thee geschonken. Schutters en hun wederhelften van toen wipten tot ver na de oorlog nog eens regelmatig binnen.

De sergeant maakte indertijd een foto van grootmoeder Sips, in de kleding van toen en gezeten voor de betegelde schouw en de fraaie platte-buiskachel. Van de foto werd een schilderijtje gemaakt. Een Brabantser tafereeltje is niet denkbaar. Het hing boven de kolenhaard die, gestookt met nootjes vier en de luiken gesloten, zelfs in strenge winters voor behaaglijke warmte zorgde. De Tweede Wereldoorlog kwam en 'Jan Pap' kreeg zijn vergunning voor een paard. De melkwagen werd steeds mooier en beter. Het paard kende de adressen waar steeds een korst brood overbleef en bedankte dan op een paardenmanier. De ruin Frits kende ook veel kindertjes die zo graag hun handjes legden op zijn brede warme neus. Hij kreeg hier en daar een klontje en er waren uitverkorenen die een eindje mochten meerijden.

In het Ginneken was nog saamhorigheid en het wat over hebben voor elkaar…

Met de bevrijding in oktober 1944 kwamen de Polen. Weer inkwartiering maar dat was geen enkel probleem. Ook zij genoten van de gastvrijheid op de hoeve van Jan en Nellie Sips. Al die gebeurtenissen in het leven van beide goede, contente Brabanders waren terug te vinden in het waarlijk interessante familiealbum. Jan deed het verhaal en Nellie zorgde bij ieder voorval voor de illustratie. Besluiten we met de dagindeling van de melkboer en zijn vrouw, toen ze nog de baan opgingen. Jan stond (zonder wekker) om vier uur in de morgen op om zijn paard te voederen en te verzorgen. Daarna dook hij nog een uurtje in bed. Om zes uur had Nellie de koffie bruin en om zeven uur ging Jan op pad.

Nellie had nog de nodige huishoudelijke bezigheden, maar volgde te voet om negen uur. Een hartige, stevige lunch met veel spek en edel boerenbrood werd genuttigd waar dat zo uitkwam, buiten op straat, weer of geen weer. Al vroor het dat het kraakte, ze hadden het nooit koud. 's Middags om vier uur waren ze weer thuis. Dan moesten de dieren verzorgd worden, de groentetuin onderhouden, de melkwagen uitgeruimd, kannen en flessen gereinigd en verder moesten al die zaken worden gedaan die bij het leven buiten en bij het leven van een melkboer hoorden. Het was een tijd van hard werken, maar ook een heerlijke tijd waar de oudere Ginnekenaren met plezier aan terugdenken. Een tijd van saamhorigheid en wat over hebben voor elkaar.

2. Opoe Sips gefotografeerd bij de ‘platte buis’. Van de foto later is ook nog een schilderij gemaakt, een typisch Brabants tafereeltje.
3. Jan Sips en zijn vrouw Nellie gefotografeerd voor hun boerderij aan de Bieberglaan 40. Als melkboer wist Jan het een en ander van het Ginneken.
4. Jan van Opstal had een slagerij in de Raadhuisstraat. Hij was op de hoogte van alle Ginnekense nieuwtjes die in zijn winkel werden besproken.
5. Willem de Ruyter (r) was vele jaren voorzitter van Handboogschutterij Prins Hendrik. Hij heeft nooit de annexatie van Ginneken geaccepteerd. Daarom gebruikte hij de straatnamen van vóór de annexatie in 1942.