Met behoorlijk wat onderzoek en wat fantasie valt er veel te vertellen over Ginneken uit de oertijd.



1. Dit zou een moeder uit de oertijd kunnen zijn. Oppassen dat je kind niet door een wild beest wordt gegrepen of verdwaalt in het woud.
Er zijn momenten dat we mijmeren over de oerhistorie van het Ginneken. Eerst heerste er een tropisch klimaat, later weer waren er barre ijstijden en verder alle mogelijke klimaattypen daartussen. Hoe konden in prehistorische tijden de spaarzaam geklede mensen zich handhaven temidden van uitgestrekte moerassen en dichte wouden? Voortdurend waren ze gewikkeld in een verschrikkelijke strijd met een vijandige natuur. Hoe dachten die mensen en hoe beminden ze?

Het antwoord op die ‘duizend’ vragen zal wel nimmer gegeven kunnen worden. We weten er wel iets van af, al is dat maar bitter weinig. Een vroegere ontmoeting met de heer D.R. Klinkhamer was aanleiding om eens voorzichtig in het verre verleden te duiken. Als manneke van zes jaar was Klinkhamer reeds intens geboeid door de natuur in haar oneindige verschijningsvormen. Hij verzamelde botten en schedels van dieren, fossielen, opgezette dieren en wat al niet.

Een ‘Natuurhistorisch Museum’ op een slaapkamer in de Raadhuisstraat…

De prille verzameling van de jonge Klinkhamer ging deel uitmaken van een heus museum. Het album ‘Natuurhistorisch Museum ‘Natura’ 1920 - 1930, brengt de vroegere pioniersjaren in beeld. Het museum was een kamer in zijn ouderlijk huis aan de Raadhuisstraat in het Ginneken. Met vrienden groef hij, in 1927 in de Vloeiweide nabij Rijsbergen een fossiele tand van een nijlpaard op. De tand werd in 1937 cadeau gedaan aan het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie in Leiden. In de loop van de jaren verzamelde hij alles wat maar te verzamelen viel, betrekking hebbend op jacht en visserij. Later als hartstochtelijk jager en visser kende hij iedere kreek in de Biesbosch.

Het was het eind van de jaren zestig dat Klinkhamer in de Biesbosch spectaculaire vondsten deed. In die tijd werden de spaarbekkens ten behoeve van de Rotterdamse waterleiding aangelegd. Met polderjongens en baggeraars, zijn vismaten en jachtvrienden, maakte hij afspraken. Alle botten en fossielen, speerpunten en wat de bodem ook prijs zou geven, zou voor hem apart gelegd worden in ruil voor jenever en sigaren. De cutterzuigers vernielden veel, maar de gewone baggermolens brachten hoogst interessante en belangwekkende zaken naar boven. Onder de vondsten onder andere een kolossaal bovenbeen van een mammoet.

Onder de vondsten was ook een fossiele schedel van een wild zwijn…

Verder van dat uitgestorven beest een rib, een slagtand, een onderkaak, twee borstbeenderen en immens grote kiezen. Ook delen van skeletten van een reuzenhert, de oeros, het oerpaard, de wolharige neushoorn, het reuzennijlpaard, de holenbeer en geweien van voorouders van het edelhert kwamen aan de oppervlakte. Onder de vondsten bevond zich ook een fossiele schedel van een wild zwijn en Frankische wapens, waaronder een speerpunt, een lanspunt, een bijl en een stramasax (de voorloper van het jachtmes). De beenderen werden door Klinkhamer ter plekke uiterst behoedzaam geprepareerd met dermoplast. Blootgesteld aan weer en wind zouden ze anders spoedig uitdrogen en uiteenvallen.

Gezien de aard van de werkzaamheden (baggeren) konden geen grondmonsters worden genomen, zodat de vermoedelijke ouderdom niet kon worden vastgesteld. De mammoet leefde in het pleistoceen en die periode ligt tussen 10.000 en 1,8 miljoen jaar geleden. De lans- en speerpunten zijn wat ouderdom betreft uiteraard gemakkelijker vast te stellen. Ze stammen uit de tijd dat ‘Karel de Grote’ in Aken resideerde, dus globaal uit de achtste eeuw. De vondsten van Klinkhamer werden beoordeeld door het Rijksmuseum van Geologie en Mineralogie te Leiden. De aanleiding om op zoek te gaan naar de eerste Ginnekenaar was er dus. Maar waar te beginnen is de moeilijkheid.

Zo’n 45.000 (!) jaar geleden was er al sprake van mammoetjagers in Hogersmilde in Drente. Onvoorstelbaar haast, dat primitieve mensen, bewapend met houten speren en stenen bijlen, zo’n beest wisten te vellen. De mammoet is vergelijkbaar met de Afrikaanse olifant. Hij stond wat korter op de poten en was lang- en dicht behaard. De gebogen slagtanden waren meer dan twee meter lang en wogen 150 kilogram elk. 45.000 jaar geleden is zelfs voor Ginnekense begrippen een aanzienlijke tijd. Aanleiding om de tijd te halveren. 20.000 jaar geleden bracht de mens van toen fantastisch mooie schilderingen aan in de grotten van Lascaux (Frankrijk).

De zomertemperatuur lag in die tijd niet veel hoger dan 10 graden Celsius…

Ze versierden ook botten en slagtanden met inscripties. Ginneken was toendra in die tijd. De ijskappen van de laatste ijstijd bedekten het grootste deel van Noord-Europa. Gletsjers voerden het zand aan voor de latere Veluwe. De zomertemperatuur lag niet hoger dan 10 graden Celsius. De ijskappen bevatten zoveel water dat de Noordzee droog stond en Engeland over land bereikbaar was. De ijstijd is voorbij en rond 8.000 vóór Christus waren de temperaturen weer aangenaam. De toendra veranderde in moerassen en wouden en de mammoet stierf uit. Duizend jaar later, in 7.000 vóór Christus, zou de oudste stad van de wereld, Jericho, gebouwd worden. En dan, ongelooflijk voorpaginanieuws, in 4.500 vóór Christus werd het ‘Mannetje van Willemstad’ gesneden.

Het was een houten beeldje van 12 centimeter hoog. Iedere voorstelling die we nu van Willemstad en omgeving hebben, is met de situatie van toen niet vergelijkbaar. Het Zuid-Hollandse en Zeeuwse deltagebied zou pas vele eeuwen na Christus ontstaan. Er is nog een interessant aanknopingspunt, we komen tenslotte uit een christelijke cultuur. Ongeveer 500 jaar na het ‘Mannetje van Willemstad’ zou de, archeologisch bewezen, zondvloed ontstaan. Hoge waterstand, slagregens en een zuiderstorm zetten het gehele stroomgebied van de rivieren Eufraat en Tigris onder water. Ook lage kustgebieden elders in de wereld liepen volgens overleveringen onder water.

Rivieren dienden in die tijd als transportwegen, ook de Mark was zo’n riviertje…

Noach had zijn ark gebouwd en het vege lijf gered. Over de hele wereld, waaronder de hoge zanden in de Lage Landen, ging het leven normaal door. Rond 3.000 vóór Christus vestigden boeren uit de trechterbekercultuur zich op vele plaatsen in ons land. Trechterbekercultuur, zo genoemd naar de vorm van hun aardewerk. Talloos zijn de vondsten in heel Nederland, vooral in de Rijnmonding, Drente en Limburg. Uit de vele opgravingen valt af te leiden dat er al een vorm van handel, althans grote mobiliteit, moet hebben bestaan. Vondsten van vuurstenen voorwerpen in gebieden waar geen vuursteen voorkwam en aardewerk uit andere culturen wijzen in die richting. Aanwezigheid van kettingsnoeren met kralen van barnstenen en git wijzen op contacten met Denemarken en Engeland.

Dat rivieren toen de transportwegen waren is bekend. De Mark was zo’n riviertje. Waarom zou de beeldend kunstenaar van het ‘Mannetje van Willemstad’ of familie van hem die Mark niet opgevaren kunnen zijn, op zoek naar een mals hert? Waarom zouden die trechterbekermensen en de latere standvoet– en klokbekermensen (eveneens genoemd naar de vorm van hun aardewerk) zich niet in het Ginneken gevestigd kunnen hebben? Engelse geologen maken melding van de komst van volk uit het Rijnmondgebied, meer speciaal bekend vanwege hun betere aardewerk (Mems. Geological Survey of Great Britain and Prehistoric Yorkshire). Als dat volk van toen de Noordzee kon oversteken dan moet de Mark niet veel meer geweest zijn dan het slootje in onze achtertuin.

“Loop niet te sloffen, anders komen we nooit in Kanaän”, mopperde Abraham…

Vergeleken met de rest van Nederland en Vlaanderen zijn de vondsten in het Ginnekense niet om over naar huis te schrijven. Waarom echter zou de speurzin van die velen en fantasie niet heerlijk kunnen samengaan? Het is daarom, dat we de oudste Ginnekenaar ouder achten dan vader Abraham. Vader Abraham zal pas tussen 2.000 en 1.500 vóór onze jaartelling op weg gaan uit Ur naar Palestina. We horen het hem zeggen: Sara loop niet zo te sloffen meid, anders komen we nooit in Kanaän. Het was overigens de tocht wel. Eerst van Ur naar Haran in het Noorden en vandaar nog eens naar het Purperland (Kanaän). Overigens moet Abraham geen nomade, maar een stadsjongen geweest zijn.

Hij was geboren en getogen in de drukke, boeiende, bruisende wereldstad Ur. Op vele tienduizenden daar gevonden kleitafels wordt uitgebreid de stadsgeschiedenis van de plaats verteld. Ur is nu een spoorwegstation van Basra, waar Irakezen en Iraniërs elkaar het leven zuur maken (und die Bibel hat doch Recht, Keller). Verderop in Egypte, in die tijd schreven Egyptische gemeente-archivarissen de geschiedenis op papyrus met een heuse bamboepen en echte inkt. We gaan met grote sprongen door de geschiedenis. De bewoners van de Lage Landen gaan de bronstijd binnen. Ierse, Schotse en Duitse bronssmeden en handelaars bereisden het land in de hoop zaken te kunnen doen.

Alles zakte weg in de modder en werd zodoende keurig gepreserveerd…

Opgravingen wijzen op ruime huizen van zes bij dertien meter en dat is niet niks. De woningen bestonden uit meerdere compartimenten. Een constructie van houten palen en vakwerk, gevuld met wilgeteen en klei, het dak van stro of riet. Bij Elp stond een (collectieve?) boerderij, met een hoofdgebouw van veertig bij vijf meter (!) en een bijgebouw van vijfentwintig meter. In Emmen werd zelfs een woning gevonden van zevenenzeventig meter. Enkele gemeenschappen hadden de gelukkige gewoonte om afgekloven botten en visgraten, een niet meer te herstellen fuik, gebroken aardewerk, een versleten trui en wat niet meer, in een sloot te gooien.

Alles zakte in de modder en werd zodoende keurig gepreserveerd. Een hele uitzoekerij voor geologen en niet zo bar moeilijk om conclusies te trekken. De mensen van toen hielden koeien, schapen en geiten. Ze hadden paarden en honden en het menu van toen is geen geheim meer. Ossekarren reden over de aangelegde veenwegen, constructies van palen op onderleggers. Sinds 2.000 was het wiel in de Lage Landen bekend. Vrouwen bedienden weefgetouwen voor het vervaardigen van wollen kleding. Bossen werden omgehakt, de grond verschraalde en ze trokken verder om de zaak opnieuw op te bouwen (Geschiedenis der Lage Landen). De IJzertijd deed haar intrede en dat was grofweg ongeveer 700 voor onze jaartelling.

Sporen van de Romeinen zijn talrijk in en in de omgeving van Ginneken…

Volksverhuizingen komen in geheel Europa op gang. In België vestigden zich de Kelten, een vechtlustig paardenvolk uit het Donaugebied. De Bataven kwamen uit Duitsland om zich in het mondingsgebied van de Rijn te vestigen. En dan, we kijken niet op een paar honderd jaar, komt Caius Julius Ceasar met 36.000 man goedgeoefende troepen de Kelten en andere stammen uitmoorden. Oorlogsverslaggevers brachten hun artikelen in de ‘Romeinse pers’, waarop daar nogal wat beroering ontstond. Veldheer Julius Ceasar moest toen wel met een rapport komen. Zijn Commentarij de Bello Gallico (commentaar op de Gallische oorlogen) was tevens de eerste geschreven geschiedenis over deze streken.

De Bataven meenden dat het toch maar beter was om met de Romeinen op goede voet te leven. Ze leverden hulptroepen en werden zodoende vrijgesteld van belastingen. Sporen van de Romeinen zijn talrijk in het Ginnekense en omgeving. Niet voor niets zou de stadsarcheoloog best eens willen graven langs de oevers van de Mark. Waarschijnlijk zal dat grotendeels een wensdroom blijven. Want in Breda is er nooit veel geld voor het doen van geschiedkundige opgravingen. Wat wel beschikbaar is wordt vooral besteed aan opgravingen in en rond de binnenstad van Breda.

2. Zo zou de omgeving van Ginneken er uit hebben kunnen zien, met schamele hutten om in te kunnen leven.
3. Later toen er handel werd gedreven ontstonden ook de ambachten, als een smid die de hele dag het gloeiende ijzer bewerkt.